Wiel Falize werkte in  WOII als dwangarbeider voor de Duitsers.
Wiel Falize werkte in WOII als dwangarbeider voor de Duitsers. Foto: Maria van Dorst

'Vreselijk en uitzichtloos'

Venray | Wiel Falize (97) uit Venray werd tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Duitsers te werk werd gesteld in Riga en voormalig Joegoslavië.


"De Tweede Wereldoorlog was net begonnen. Er was in die tijd bijna geen werk te krijgen. Maar door de oorlog was er toch werk. Ik kon via een arbeidsbureau in Venlo gaan werken voor de Duitsers. Ik was zestien, de middelste van een gezin van negen kinderen. Mijn moeder was al een aantal jaren weduwe. Zij had het geld dat wij verdienden hard nodig. Mijn eerste baan was in een weverij. Je had niets te kiezen, je moest gewoon. Na een jaar doeken weven had ik het wel gezien. Ik ging toen werken voor een bouwbedrijf uit Blerick. Zij hadden klussen in Metz, in Frankrijk: schuilkelders graven. We sliepen daar in barakken en kregen brood en kuch te eten. Ik was daar eenzaam, zo ver van huis. In 1943 werd ik weer opgeroepen door het arbeidsbureau, maar toen werd ik opgepakt door de Duitsers. Samen met ongeveer honderdvijftig mensen. Via een Duitse bouwfirma werd ik tewerkgesteld in Riga. We werkten daar aan het spoor. Het spoor in Rusland was namelijk breder dan in Letland, dus dat moesten we aanpassen. We sliepen daar weer in barakken en hadden weinig te eten. Waterige soep of kwark en harde kuch. Ik heb daar dertien keer een zogenaamde Marsverplegung kunnen regelen. Dat waren bonnenkaarten waarop je dan eten kon krijgen. Maar die waren alleen bestemd voor Duitsers. De dertiende keer werd ik gearresteerd en werd ik naar een concentratiekamp gestuurd in Salaspils, tussen Letland en Litouwen in. Daar heb ik een half jaar gezeten. We moesten in het kamp als een soort kaasdragers, met een stok over onze schouders, zand van de ene plek naar de andere brengen. Het was er vreselijk en uitzichtloos. Ik heb toen weleens gedacht, is er wel een God, die dit toelaat? Later toen het heel koud werd, moesten we in het kamp schoenen vlechten van stro. We zaten daar tenminste binnen, in een barak. In dit concentratiekamp deden ze aan Kerstmis: we kregen dan een extra kuch! Je moest die dan wel meteen opeten, want anders at iemand anders hem op. Ik had geen enkele maat in het kamp. Het was ieder voor zich. Wij hadden een witte streep achter op onze kleding. De politieke gevangenen hadden een witte bol op hun rug. Met een zo'n politieke gevangene, een Let, kon ik een beetje Duits praten. Na dit kamp moest ik weer voor de Duitse bouwfirma gaan werken. Nu in Joegoslavië, bij Mostar. Daar zat bauxiet in de grond. We moesten daar bekistingen maken. We verbleven weer in barakken. Langzamerhand merkten we wel dat er iets gaande was. Het einde van de oorlog leek in zicht te zijn. De Duitsers trokken begin 1945 terug naar Duitsland en wij moesten mee. Begin 1945 in Mariënberg ben ik toen bevrijd. De krijgsgevangenen hadden een pas. Met deze pas konden we terug naar huis gaan. Dat ging met een flinke omweg. Er waren veel vluchtelingen die weer naar huis moesten. Met grote legertrucks met Amerikaanse chauffeurs kwam ik via Verona, Milaan, Parijs en Eindhoven uiteindelijk in Venlo terecht in juni 1945. Venlo was hartstikke platgebombardeerd. Ons huis stond er gelukkig nog, maar de meubels waren er niet meer. Na de oorlog ben ik eerst in dienst gegaan. Ik heb daar de opleiding tot luchtmachttelegrafist gedaan. Na de dienst ging ik terug naar huis om mijn moeder te helpen. Ik heb toen werk gekregen als verkoper bij een firma in bedrijfskleding in Helmond. In die tijd ontmoette ik mijn eerste vrouw. We zijn samen geweest tot zij in 1983 is overleden. Later ontmoette ik mijn tweede vrouw, een Venrayse. Anderhalf jaar geleden is zij overleden. Als ik terugkijk kan ik zeggen dat ik een goed leven heb gehad. Ik woon hier naar mijn zin in het hart van Venray."

Maria van Dorst
Afbeelding