Hub Kuijpers in 1950 op achtjarige leeftijd op de lagere school in Castenray.
Hub Kuijpers in 1950 op achtjarige leeftijd op de lagere school in Castenray. Foto: Stichting Heemkundig Genootschap Castenray

Pater Humberto vraagt om hulp

Castenray | Wereldwijd lijden veel mensen onder de gevolgen van het coronavirus. Begrijpelijk dat in landen waar vóór de coronacrisis al economische ellende en armoede heerste, de problemen nu wel erg nijpend zijn. Een van die landen is Mozambique, waar pater Humberto al vele jaren priester is. Pater Humberto werd op 13 februari 1942 geboren als Hub Kuijpers, zoon van Sjang Kuijpers en echtgenote Mien Hoeijmakers. Het gezin Kuijpers, bestaande uit de ouders en acht kinderen, waarvan er twee tijdens of vlak na de geboorte stierven, woonde aan de Horsterweg in Castenray. Vader Sjang was kapper in Castenray, maar ook organist en koordirigent.



Zoon Hub werd op 13 februari 1942 tijdens de oorlog in Castenray geboren. Hij herinnert zich nog – twee en een half jaar oud – dat ze in hun 'achterkelder' vluchtten, toen ze op het eind van de oorlog de lucht vol met Engelse vliegtuigen zagen die op weg waren om Duitsland te bombarderen. En dat ze later om veiligheidsredenen ondergebracht werden in Klein Oirlo. De Duitse Ortskommandant en zijn medeofficieren, zochten een Friseur voor zichzelf. Vader Sjang meldde zich daarvoor aan en hoefde daarom niet in Duitsland te gaan werken.


Hub vertelde: "Castenray was een hechte gemeenschap, waar iedereen elkaar kende en waar het gebruikelijk was bij elkaar via de achterdeur naar binnen te gaan, een teken dat we één grote dorpsfamilie waren. Wie aan de voordeur klopte of aanbelde, kon alleen maar een vreemdeling zijn. We vormden ook een godsdienstige gemeenschap. Iedereen ging elke dag naar de kerk. Een mooie religieuze ervaring was de jaarlijkse processie naar het Maria-bedevaartsoord in Tienray en de processie door de velden op de quatertemperdagen om Gods zegen over de gewassen af te smeken en te bidden voor een goede oogst. Op het hoogfeest van Maria ten Hemelopneming maakten we een 'kruudwis'. Mijn eerste jeugdzonden waren zonder verlof ver van huis gaan 'schupe' in de bossen, kattenkwaad uithalen, boven in de bomen nesten van kraaien, eksters, uilen en eekhoorns uithalen. Het was gevaarlijk en je kleren leden er wel behoorlijk onder. Mijn ouders zagen dat niet graag. Laat thuiskomen hoorde daarbij, de rozenkrans was dan al gebeden en dan kreeg ik er van langs. Belangrijk en aangenaam was voor ons, kinderen, de 'brejpot schárre' als er in de buurt of bij ons thuis een varken geslacht was. Onze ontspanning speelde zich af in het 'struukhaolt', waar we op zoek gingen naar tortelduiven; bij de beek, waar we baarsjes en kikkerdril vingen en kikkers opbliezen; in het Câssels Broek met schaatsen; spelen op de Witte Berg met onbekende grenzen, waar we het einde van de wereld vermoedden; spelen in de oorlogsruïne van de lagere school. Een spelletje dat ik mij herinner was, dat we boven in een ruimte kropen en een wedstrijd hielden wie van daaruit het verste kon plassen. Wij, jongens, moesten het dan opnemen tegen een zeer geëmancipeerd meisje.
Onze meer officiële spelen waren landpikken, handballen, waarbij een soort tennisbal met de vuist werd weggeslagen, en bokspringen. Wat we ook fijn vonden, was dat de klokken met Pasen van Rome terugkwamen en dan overal gekleurde eieren uitzaaiden. Wij zochten die dan in het gras en onder de heg. Bij het avondeten mochten we zoveel eieren eten als we wilden. Ik ben eens tot negen gekomen. De gekleurde eierdoppen werden buiten aan de heg opgehangen. Juf Marcellis (Horst 1917- Johannesburg 1982. red. ) heeft mij in de noodschool leren lezen en schrijven. Zij is in 1951 ingetreden bij de Dominicanessen in Venlo en als missiezuster onder de kloosternaam Marie Immaculé gaan werken in Zuid-Afrika. Op een van mijn rapporten schreef zij: 'Gedrag in de kerk slecht'. Op 19 juni 1950 heb ik het vormsel ontvangen uit handen van Mgr. Lemmens en vlak voor het verlaten van de lagere school deden we de Plechtige Communie, die pastoraal gezien de eerste bewuste geloofsuitdrukking bedoelde te zijn van de jonge christen. Naast andere cadeautjes kregen we een pakje sigaretten van tien. Op de zesde klas werd ik misdienaar. Die dienst aan het altaar, maar ook eerder de mooie zwarte baard van een missionaris – ik weet niet meer welke – hebben mij op het spoor gezet van de priesterroeping. Zeker heeft daar ook toe bijgedragen het geheime gebed van mijn moeder, zoals ze mij na mijn priesterwijding vertelde en zeker ook de inzet van mijn vader in het kerkelijke gebeuren, als organist en dirigent. Hij zag mij niet graag vertrekken naar het seminarie. Het kostte geld en hij raakte in mij een hulp kwijt in de kapperszaak. Later, in het noviciaat in Baarlo en tijdens mijn theologiestudie in Nijmegen, was ik officieel kapper van onze kloosterlingen."



Hub doorliep in Castenray de lagere school en na de zesde klas vertrok hij als intern naar het kleinseminarie in Stevensbeek. Daarover vertelde hij: "De seminaristen waren verdeeld in aspirant, postulant, eerste, tweede en derde graad burgers. Naarmate we voldeden aan de regels gingen we hogerop en kregen meer rechten en vrijheid. Vertrouwen was de basis. Wij deden onze examens bijvoorbeeld zonder surveillant en er werd niet gespiekt. De laatste drie jaren speelde ik in het eerste voetbalelftal tegen de seminaries uit de regio. Op zekere dag was de wedstrijd zo fel dat ik een flinke schop tegen mijn rechter scheen kreeg met als gevolg een beenbreuk. We hadden ook onze jaarlijkse Olympische Spelen op het seminarie, waarbij ik sterk was op de korte afstanden en op de springnummers. In die tijd nodigden de Jonge Boeren mij uit om in hun gelederen met regiowedstrijden mee te doen, waarop ik voor hen verschillende medailles gewonnen heb. In Stevensbeek hadden we een Academie die culturele activiteiten organiseerde. Er werd muziek uitgevoerd en toneel gespeeld. Ik mocht eens de rol van koningin spelen in een toneelstuk in het Engels: De burgers van Calais. Ik heb pianoles gehad van de leraar van mijn vader, de heer Welting uit Venray, maar dat bleef zonder resultaat. Mijn talenten schoten te kort. Het was op het kleinseminarie dat ik voor het eerst een Bijbel kreeg. Het werd een heel dierbaar boek voor mij. De inhoud kreeg iets speciaals, mede door het mooie dunne papier en de bijzondere geur. De religieuze vorming en beleving droegen ertoe bij dat ik meer ging nadenken over mijn roeping. Ik hield veel van bloemen en dieren en in de lijn van dit laatste wilde ik wel dierenarts worden. Daarna dacht ik: Een mensenleven is toch belangrijker, ik wil dokter worden. Maar uiteindelijk vond ik de geestelijke mens toch het belangrijkste. Daarom koos ik voor het priesterschap. Ondertussen bleef ik belangstelling tonen voor de natuur, gestimuleerd door onze leraar biologie, pater Ruigrok. Ik heb toen veel vogels met hun respectievelijke geluiden leren kennen. Ik trok de bossen in met verrekijker en vogelboek. Die interesse voor de natuur heeft ook later en tot nu toe een rol in mijn leven gespeeld. Overal heb ik bomen en struiken gepoot. Heel boeiend is voor mij het orchideeën en cactussen kweken."


Na het kleinseminarie in Stevensbeek ging Hub naar het noviciaat op de Berckt in Baarlo. Dat duurde twee jaar. Daar leerde hij behalve de inleiding in het religieuze leven en in de filosofie, ook koeien melken, schoonmaak van huis en toiletten en zelfs tennissen. Er werd in Baarlo meer aandacht besteed aan het huiselijke en aan nieuwe contacten. Uitstapjes maakten de novicen wereldwijs. Na het noviciaat ging Hub naar het grootseminarie in Brakkenstein, Nijmegen, waar hij twee jaar filosofie studeerde op het Jezuïetencollege en vier jaar theologie aan de universiteit.


Op 17 mei 1970 werd Hub tot priester gewijd. Na in Portugal en Brazilië als priester werkzaam te zijn geweest, vertrok hij in 1986 naar Mozambique. Daar zet hij zich nu al ruim 33 jaar in voor het geestelijke en maatschappelijke leven van zijn parochianen.

Hub schrijft hoe moeilijk het leven in Mozambique op het moment is. "Het moeilijke is dat veel mensen geen werk hebben, vooral diegenen die langs de weg verkopen en die afhankelijk zijn van klusjes. Ons kinderhuis is uiteraard gesloten. Kinderen blijven thuis en de opvoedsters hebben dus geen salaris, al vanaf maart. Hoe moeten die leven? In de parochie – nu met weinig mensen in de kerk en al lang zonder collecte en gezinsbijdrage – krijgt het personeel de helft van het salaris. Hier aan huis komen steeds meer mensen met problemen, met honger, geen studiegeld enzovoort. Ik had al een extra coronapotje voorbereid, maar ook dat is nu leeg. Ik durf het niet te vragen, want jullie zitten natuurlijk ook in een moeilijk parket, maar mochten jullie nog ergens iets hebben om te delen met onze arme mensen, dan zou ik jullie wel erg dankbaar zijn."


Hub geeft verder aan dat hij zich schaamt om hulp te vragen, maar hij wil zijn boodschap kwijt voor de meest kwetsbaren in zijn parochie. Hub is onder meer verantwoordelijk voor het weduwenpastoraat in zijn bisdom. Voor de weduwen heeft hij een boek geschreven, want die hebben het in de Bantoecultuur extra moeilijk. Weduwen worden ervan beschuldigd de oorzaak te zijn van de dood van hun man, ze worden beschouwd als een heks en dus helemaal aan de kant gezet. Nu dit jaar niet gecollecteerd is in het kader van de Week van de Goede Doelen, is dit een bijzonder goed doel om toch iets met onze behoeftige medemens te delen. Dat kan door uw bijdrage over te maken naar: NL64 ABNA 0615 8238 90 t.n.v. Stichting Congregatie Heilig Sacrament o.v.v. Missieprocuur H.H. Kuijpers.

Afbeelding
Het gezin van Sjang en Mina Kuijpers-Hoeijmakers in 1965.