Jan Poels.
Jan Poels. Foto: Het Utrechts Archief

Jan Poels (1851-1927)

Oostrum | Jan Poels werd op 21 maart 1851 in Oostrum geboren. Zijn ouders waren Jan Poels (1804-1875) en Willemien Janssen (Lors Mien, 1817-1860). Vader Jan Poels was landbouwer in Oostrum. Zijn boerderij stond nabij het kruispunt van de huidige Mgr. Hansenstraat, Geijsterseweg en Vlasakker. De boerderij is afgebroken. Jan Poels was het op een na jongste van acht kinderen. Hij verloor zijn moeder toen hij negen jaar oud was. Na het lager onderwijs studeerde hij enige jaren aan het gymnasium van de Franciscanen Minderbroeders in Venray. Hij werd daar voorbereid op het toelatingsexamen aan de Rijksveeartsenijschool in Utrecht.


In 1869 werd hij op die school ingeschreven en in 1875 tot veearts bevorderd. Hij vestigde zich oorspronkelijk in Harmelen, maar op 1 januari 1876 begon hij een praktijk in Delfshaven bij Rotterdam. In 1877 werd hij benoemd tot plaatsvervangend districts-veearts. In 1879 vestigde Poels zich in Rotterdam en deed een gedeelte van zijn omvangrijke praktijk over aan de veearts Van Velzen. Ook de praktijk in Rotterdam werd erg groot en dat dwong hem in 1905 om zich te associëren met dr. D.J. Copper omdat hij anders geen tijd meer zou overhouden voor wetenschappelijk werk. In 1904 richtte hij de Rijksseruminrichting op en bleef tot 1923 directeur van deze instelling. In 1895 werd hij doctor honoris causa aan de universiteit van Leiden en in 1911 werd hij bijzonder hoogleraar aan de medische faculteit aldaar op het gebied van de toegepaste bacteriologie. In 1918 werd hij benoemd tot hoogleraar aan de veeartsenijschool in Utrecht in de toepassing van sera en vaccins. Tot op hoge leeftijd bleef hij daar colleges geven. In 1921 werd hij doctor honoris causa aan de universiteit van Bern. In 1925 trad hij terug en overleed op 4 maart 1927 in Utrecht.


Pionier

Poels was een pionier in de veeartsenijkunde, vooral op het gebied van infectieziekten. Hij deed in zijn praktijk onderzoek naar de oorzaak van besmettelijke ziekten en zette zich ook in voor de preventie en behandeling van deze ziekten. Het verhaal gaat dat Poels in zijn eigen huis een klein laboratorium had ingericht met wat spoelbakken, pipetten en een microscoop om zelf bacteriologisch onderzoek te doen. Hij had ook zeer goede contacten met artsen en deed vaak onderzoek voor hen. Nadat hij zich gevestigd had als veearts in Delfshaven nam Poels als pionier zelfstandig en uit eigen middelen de bacteriologie ter hand. Hij onderhield daarbij een uitgebreid netwerk van wetenschappelijke contacten. Eind 19e eeuw tastte men ten aanzien van de bestrijding van vele besmettelijke veeziekten nog grotendeels in het duister. De Nederlandse diergeneeskundige wetenschap van die tijd toonde nauwelijks belangstelling voor dit onderwerp.

In Rotterdam kon Poels als districts-veearts vanaf 1893 gebruikmaken van de faciliteiten van het gemeentelijk laboratorium, waar bacteriologisch-en serologisch onderzoek voor het Coolsingelziekenhuis en plaatselijke huisartsen werd gedaan en waar men ook voor vaccinaties terecht kon. Poels gaf daar ook een cursus bacteriologie. Van de Nederlandse regering kreeg Poels een officiële opdracht ter bestudering van de kalverziekte. Zijn onderzoekingen hebben ertoe geleid, dat de bestrijding van deze ziekte met inzicht en enige zekerheid kon worden uitgevoerd. In 1900 gaf de regering Poels de opdracht zich aan een studie te wijden over varkensziekten en kreeg opdracht om aanwijzingen voor bestrijding ervan op te stellen. Toentertijd maakten varkensziekten jaarlijks duizenden slachtoffers. In 1904 verklaarde de regering zich bereid tot de oprichting over te gaan van de Rijksseruminrichting te Rotterdam, de eerste van zijn soort in Europa. Poels werd hiervan de directeur. In 1910 werd hij ook directeur van het Gemeentelijk Bacteriologisch Laboratorium van Rotterdam en in 1911 werd hij in Leiden tot (bijzonder) hoogleraar in de bacteriologie benoemd. Poels was van september 1917 tot juli 1924 ook buitengewoonhoogleraar met de persoonlijke titel van hoogleraar aan de Rijksveeartsenijschool te Utrecht.


Wetenschapper

De wetenschappelijke arbeid van Poels ligt zowel op humaan geneeskundig als op diergeneeskundig terrein. Om het werk van Poels goed te kunnen begrijpen dient men zich te realiseren dat hij werkzaam was in de tijd dat de bacteriën en virussen werden ontdekt door Koch en Pasteur, die baanbrekend werk verrichtten. Voor die tijd kende men in de medische en dierkundige praktijk wel besmettelijke ziekten, maar men kon de oorzaak ervan niet afdoende verklaren. Men nam aan dat er vluchtige smetstoffen of kwaadaardige agentia bestonden die spontaan konden ontstaan in de bodem of in rottend organisch materiaal. Men deed wel aan ziektebestrijding o.a. door het afmaken van zieke en van besmetting verdachte dieren, vervoersverboden en quarantainemaatregelen. Hij stond veranderingen in de ziekenhuispraktijk voor om de verspreiding van bacteriën tegen te gaan. Het onderzoek naar rabiës maakte Pasteur internationaal beroemd vanwege de verworven kennis van infectieziekten en de bereiding van sera en vaccins. Poels kan gezien worden als de Nederlandse Koch of Pasteur, die ook los werkte van een universitair centrum. Net als Pasteur richtte hij, met steun van de overheid, een instituut op, de Rijksseruminrichting. Net als Pasteur beperkte hij zich niet alleen tot het ontdekken van de ziekteverwekker, maar trachtte hij ook met behulp van sera en vaccins de ziekte te bestrijden.

Het wetenschappelijke werk van Poels zou men kunnen indelen in twee perioden. De eerste periode, ongeveer tot 1904, werd besteed aan het zoeken naar de oorzaken van infectieziekten. In de tweede periode, na de stichting van de Rijksseruminrichting, hield hij zich vooral bezig met het bestrijden van deze ziekten. In 2004 was het honderd jaar geleden dat de Rijksseruminrichting in Rotterdam tot stand kwam. Deze inrichting die vergeleken kan worden met het instituut Pasteur in Frankrijk en de Behringwerke in Duitsland werd het wetenschappelijk centrum voor de bestrijding van infectieziekten bij mens en dier in Nederland.


Tot slot

De dood van Poels op 4 maart 1927 leidde tot veel herdenkingsartikelen in verschillende medische en veterinaire wetenschappelijke tijdschriften, waarin zijn grote verdiensten uitvoerig werden toegelicht. Op zijn begrafenis in Utrecht waren vertegenwoordigers van de regering, van verschillende universiteiten, van de Koninklijke Maatschappij ter Bevordering van de geneeskunst, van de gemeente Rotterdam en vele anderen aanwezig. In een aantal toespraken werd nog eens benadrukt hoe belangrijk hij was geweest voor de geneeskunde en dierengeneeskunde in Nederland.
Of zijn dood ook in Venray reacties heeft losgemaakt is niet bekend. Er verscheen in ieder geval geen in memoriam in de plaatselijke pers en ook later is er nauwelijks aandacht besteed aan het leven en werken van deze grote wetenschapper uit Oostrum. In Rotterdam heeft men de Prof. Poelslaan en in Schiedam de Jan Poelslaan. In Venray bestaat wel een Dr. Poelsstraat, maar deze is genoemd naar een andere grote Venraynaar die als aalmoezenier in de mijnstreek veel gedaan heeft voor de arbeiders in het zuiden van onze provincie Limburg. Wellicht wordt alsnog ooit zijn naam aan een straat of plein in Oostrum verbonden.

Wij hopen met dit artikel meer bekendheid te hebben gegeven aan Jan Poels, een coryfee op het gebied van de geneeskunde en dierengeneeskunde in Nederland.

Joos Linskens, 2020 Stichting

Historische Kring Oostrum en

Spraland

Bron: Venrays Verleden deel 2,

Catalogus professorum

Universiteit Utrecht, Wikipedia,

Eigen documentatie.

Foto's: Het Utrechts Archief

nr. 106076 en Wikipedia