Bakhuisje van Huube Pláts in Veltum
Bakhuisje van Huube Pláts in Veltum Foto: Oude foto

Bakhuisje in Veltum

Venray | Bij veel boerderijen en soms ook bij gewone woonhuizen stond vroeger een bakhuis. Het diende om brood en af en toe om vlaai te bakken. Met het oog op het grote brandgevaar lagen de bakhuisjes altijd een stuk van de boerderij af. In de negende eeuw bepaalde Karel de Grote al dat op huizen met een strodak huislook geplant moest worden.

En bakhuizen moesten op ten minste achttien meter van de woning af liggen om het risico van brand zo klein mogelijk te maken. Bakhuisjes stonden meestal alleen bij de grotere hoeves. Kleinere hoeves hadden óf samen een bakhuis, óf een binnenoven onder de schouw, óf een laag bakoventje buiten op het erf.


Het bakken gebeurde meestal één à twee keer per week. Het graan werd gemalen op de molen en gezeefd. Het meel met melk en gist werd gekneed in de baktrog. Wanneer veel broden gebakken werden en de baktrog groot genoeg was, gebeurde het kneden met blote voeten. Intussen werd de bakoven met tien tot twaalf takkenbossen – in het dialect 'schânse' genoemd – heet gestookt. Het vuur achter in de oven, die een temperatuur bereikte van ongeveer 165 graden Celsius, werd met een houten ‘aovegérd’ nog eens goed opgepookt. Hield je die te lang in de oven, dan vloog hij in brand en moest geblust worden in de emmer met water die bij de oven stond.


Wanneer de stenen aan de binnenkant van de oven wit waren van de hitte, was de oven warm genoeg. Vervolgens werden de as en houtresten eruit geharkt en werd de oven met een ovenwis schoongeveegd. Met een houten ‘inschieter’ werden de deegbollen in de oven ‘geschoten’. Wanneer het deeg klaar was voor het ‘inschieten’, werd één deegbol een week bewaard om als zuurdesem (‘zoerdeeg’) te dienen voor het nieuwe deeg.


Sommige boerinnen bakten het brood op een blik, anderen bakten het direct op de stenen. De hitte van de ovenstenen zorgde voor vers gebakken broden. Wanneer de oven afgekoeld was, was het brood klaar. Tijdens het bakken moest men de deur van de oven heel goed gesloten houden.
Soms werd er voor enkele gezinnen gezamenlijk roggebrood en witbrood gebakken. Dan wisselden de buurvrouwen elkaar om de week af met het stoken van de bakoven.


Het voorste gedeelte van het bakhuis diende als droogplaats voor de ‘schânse’. Ook lagen er de hulpmiddelen voor het bakken en stond er een ton of bak voor de houtskool. In het bakhuis stond ook de sopketel. Soms had men twee ketels binnen één mantel. De koperen ketel was bestemd om de was te koken en de ijzeren ketel gebruikte men om er varkensvoer in te koken.
Tegenwoordig staan er nog slechts hier en daar bakhuisjes. Ze hebben hun eigenlijke functie verloren en dienen nu veelal als werkplaats of opbergplaats. Veel bakhuisjes zijn tegelijk met de verouderde boerderij afgebroken. De brokken steen werden dikwijls gebruikt voor het dichten van de kuilen in een zandweg. Op de foto het bakhuisje bij Huube Pláts tegenover de kapel in Veltum. Dit bakhuisje is rond 1965 gesloopt. De boerderij lag aan de Langstraat en werd bewoond door de familie Coopmans-Kusters. Moeder Coopmans hertrouwde met Henricus Loonen. Naar de boerderij Huube Pláts is de Hubenhof genoemd.

Foto: Gemeentearchief Venray collectie Harrie Coopmans/Jan van der Putten. Kijk ook eens op www.rooynet.nl. Daar vindt u tal van oude foto’s, films, documenten en geluidsfragmenten. Ook kunt u daar oude jaargangen van Peel en Maas en het Genealogisch Archief van de Gemeente Venray inzien.

Werkgroep RooyNet/Historisch Platform Venray