De weduwe Hawkins en André van Goch in gesprek.
De weduwe Hawkins en André van Goch in gesprek. Foto: Jolijn van Goch

Bevrijd uit schuilkelder

Venray | Ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog en de bevrijding vertelden zaterdag 19 oktober in het kader van 75 jaar vrijheid in Venray hun verhaal. In de Bolzaal van Schouwburg Venray konden geïnteresseerden luisteren naar indrukwekkende ervaringen en belevenissen. Enkele Britse veteranen en hun gevolg waren hierbij ook aanwezig. Zo ook de weduwe van bevrijder Frederick James Hawkins. Zij herkende een van de verhalen en werd geraakt door de toespraak van Venrayse ooggetuige André van Goch.

Door Pim van Goch

Het verhaal van André van Goch begint op de minst aangename plek van een woning aan de Overloonseweg in Venray. "Klein, donker, vochtig en kil", zo omschrijft hij de kelder waarin hij als tienjarige jongen moest schuilen voor het oorlogsgeweld. "Een koude stenen vloer van slechts acht vierkante meter, witgekalkte wanden, een plafond op nog geen twee meter hoogte, een klein kelderraampje en een open houten trap van negen treden." Het is makkelijk voor te stellen dat het hier in het najaar van 1944 bepaald geen pleziertje was. "Aan de korte kant van de ruimte was een verhoging van vijftig centimeter, waarop twee wiegjes stonden. Aan de lange wand hing een houten plank van dertig centimeter breed. Hierop lagen appels met in het midden een kaars voor de verlichting. Boven bij de kelderdeur stond een emmer die de komende tijd als toilet moest dienen. De trap naar de begane grond was op advies van een Duitse soldaat met vier boomstammen versterkt. Op de steenkoude vloer lagen matrassen en gestikte dekens gevuld met schapenwol, waarop wij zaten, speelden en sliepen."

Deze benauwde ruimte werd tegelijkertijd bewoond door de vader en moeder van André, de buurman met zijn baby (zijn vrouw was opgenomen in het ziekenhuis) en negen kinderen, van wie de oudste dertien jaar was. André zelf was op dat moment tien jaar. Hij beschrijft zijn ervaring in de kelder. "De eerste dagen waren vreselijk. Regelmatig granaatvuur van kanonnen die steeds zeven granaten achter elkaar afvuurden. Als de eerste in de buurt insloeg, wist je dat er nog zes aan kwamen. De angst en spanning waren dan ook ondraaglijk. Er werd gebeden, gehuild en tot overmaat van ramp ging de kaars uit, waardoor we in het donker zaten."

"Na dagen van bommengeweld en granaatvuur, volgde een rustige avond. De nacht was onheilspellend stil. Plotseling klonk er in de verte draaiorgelmuziek door de nacht. We ontwaakten en er ontstaat een feeststemming: "Daar komen de Tommies!" Maar al snel volgde het geluid van ontploffende granaten. Het waren slechts Duitse soldaten die feest vierden op de draaimolen van Sint Anna. Op 16 oktober 1944 was de stemming berustend. Het eten was op, appels waren er niet meer. De laatste kaars was aangestoken, er werd gebeden voor kracht om overleving. Buiten was het even stil, angstig stil. Als een donderslag bij heldere hemel barstte om half zes 's ochtends de hel los als nooit tevoren. Een granatenregen sloeg in, het huis trilde, de brandende kaars viel van de plank en het werd pikkedonker. Door het kelderraampje verlichtten lichtflitsen de ruimte. Er hing een zware verbrandingslucht in de kelder. Onder de gestikte dekens was de hitte ondraaglijk geworden."

De angst en paniek bereikten een hoogtepunt en om negen uur viel plotseling alles stil, vertelt hij. "Een beangstigende stilte volgde en vervolgens werd boven een deur ingetrapt. Verstijfd van angst richtten we onze ogen op de trap. Er verscheen een gewapend monster in de deuropening boven aan de trap. Hij schreeuwde: "Dutch?! Dutch?!" Mijn moeder antwoorde in paniek: "Nein! Nein!" Het bleek te gaan om een Engelse soldaat, direct gevolgd door een tweede met handgranaten in zijn hand. Mijn moeder dacht dat er werd gevraagd of wij Duits waren. Mijn vader werd uit de kelder geplukt en moest uitleggen waar de kerktoren stond, die de dag daarvoor was opgeblazen. Na enkele minuten brak het besef bij ons door: we hjebben het overleefd, we zijn bevrijd."

Op zaterdag 19 oktober 2019, 75 jaar later, vertelde André zijn verhaal in Schouwburg Venray. Ook de weduwe van de Engelse soldaat die 75 jaar eerder boven aan de keldertrap was verschenen, zat in de zaal. Zij herkende het verhaal van André aan de woorden 'Tommies' en 'Nein! Nein!'. Na afloop werd André dan ook teruggeroepen om mevrouw Hawkins te ontmoeten. "Het was het lot dat wij elkaar die dag ontmoetten", lacht de Engelse. Ze heeft haar man regelmatig over zijn ervaringen horen vertellen. Het stel ontmoette elkaar pas na de oorlog, maar mevrouw Hawkins heeft alle verhalen gehoord.

Frederick James Hawkins landde op 6 juni 1944 in Normandië. Hij was ingenieur en moest daarom helpen bij de bouw van verschillende bruggen. De geallieerde troepen moesten snel door Frankrijk om de oprukkende Duitsers te stoppen. De opgeblazen bruggen moesten daarom opnieuw worden opgebouwd. Mevrouw Hawkins vertelt hoe haar man in de winter van 1944-1945 moest overnachten in de schuur van een boerderij vlak bij Boxmeer. De bewoners haalden hem daarentegen naar binnen, waar hij warmer en comfortabeler kon slapen en zich mocht wassen met zeep. Een bijzonder moment.